Dit boek is een duet waarin de mystieke beleving opklinkt: aan de ene kant in de woorden van Jan van Ruusbroec, aan de andere kant in de taal van de boeddhistische meesters. Paul Mommaers beschrijft in zeven hoofdstukken de leer van de Brabantse mysticus, die hier de christelijke traditie vertegenwoordigt. Jan Van Bragt speelt daar telkens op in met zes hoofdstukken waarin de mystieke volgelingen van de Boeddha aan het woord komen. De grondtoon van dit werk is verwondering: over het feit dat deze twee rijke religieuze tradities bestaan, over het mysterie van twee religies die in de leer enorm van elkaar verschillen en in de beleving op zoveel essentiële punten overeenstemmen.